Luister naar de woorden die de HEER tot jullie spreekt, volk van Israël. Dit zegt de HEER:
Volg andere volken niet na, raak niet van slag door tekenen aan de hemel, ook al jagen die de hele wereld schrik aan. De gebruiken van die volken zijn niets waard. Ze hakken een stuk hout in het bos, een ambachtsman bewerkt het met zijn beitel, verfraait het met zilver en goud. Ze spijkeren het vast, dan valt het niet om. Het is net een vogelverschrikker, neergezet in een komkommerveld. Het kan niet spreken en moet worden gedragen, want zelf kan het geen stap verzetten. Heb voor beelden geen ontzag, kwaad doen ze niet, en goed nog minder.’ ‘Niemand is als U, o HEER, U bent groot, groot is Uw naam door Uw kracht. Wie zou geen ontzag voor U hebben? Koning van de volken, dat komt U immers toe. Onder alle wijzen van de volken, onder al hun koningen is niemand als U. Allen zijn ze dom en dwaas, wat ze moeten leren is dit:
die nietige beelden zijn maar hout. Ze zijn bewerkt met bladzilver, uit Tarsis ingevoerd, met goud afkomstig uit Ufaz, door een ambachtsman, door de handen van een goudsmid. Ze zijn in blauw- en roodpurper gekleed, ze zijn vakkundig gemaakt. Maar alleen de HEER is werkelijk God, Hij is de levende God, de eeuwige Koning. Door Zijn woede beeft de aarde, tegen Zijn toorn houden volken geen stand.’ ‘Zeg tegen hen:
Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt, zullen van de aarde verdwijnen, worden onder de hemel weggevaagd.’